Projectconfiguratie instellen

Inhoud

Projectconfiguratie instellen

Stap 9 is het instellen van de verschillende configuratie-items in een project. Onder Algemeen > Configuratie in het zijmenu van een project vindt u items, gerangschikt in tabs, die voor verschillende onderdelen van een project geconfigureerd kunnen worden. Het configureren is niet verplicht, u configureert alleen de items die daadwerkelijk gebruikt gaan worden.

De meeste items kunnen ook op bedrijfsniveau geconfigureerd worden. Wanneer u een nieuw project aanmaakt, dan worden deze items automatisch overgenomen in het nieuwe project. De gekopieerde items kunnen bewerkt worden en er kunnen items toegevoegd worden als dat gewenst is.

U kunt hier een Exportlogo uploaden. Het exportlogo zal in de PDF en Word exports getoond worden die u in het project maakt. Als u geen exportlogo upload, dan wordt hier het projectlogo voor gebruikt en anders het bedrijfslogo.

  1. Klik op Logo uploaden.
  2. Selecteer een logo en klik op Openen in de pop-up.
  3. Het logo is geüpload.

Als u het logo wilt wijzigen, dan herhaalt u bovenstaande stappen. Wilt u het logo verwijderen, dan klikt u op Verwijderen.

Bevindingen

Types

Bevindingen kunnen toegewezen worden aan vooraf gedefinieerde types, zoals Afwijking en Restpunt. Deze types definieert u hier.

  1. Klik op Nieuw.
  2. Voer de Naam van een bevindingstype in, zoals Afwijking of Restpunt.
  3. Klik op Opslaan.
  4. Het bevindingstype is opgeslagen met status Concept.

Om een type in gebruik te nemen dient het de status Actief te hebben. Selecteer het type en klik op Activeer.

Bevindingen

Tijdens de opmaak van een touchform kan ingesteld worden of een app-gebruiker wel of geen bevindingen kan toevoegen aan een registratie. Zowel de algemene bevindingen als de bevindingen op vraagniveau hebben wat dit betreft een standaardinstelling. Deze kan hier eventueel aangepast worden. De standaardinstelling geldt alleen voor touchforms die aangemaakt worden in het project.

  1. Klik op Bewerken.
  2. Pas een of beide instellingen aan.
  3. Klik op Opslaan.
  4. De wijzigingen zijn opgeslagen.

Locatietypes

Als u in het project gebruik gaat maken van de locatieboom, dan kunt u hier de Locatietypes selecteren die u nodig heeft. Tijdens de opmaak van de locatieboom werkt u vervolgens alleen met de actieve locatietypes. De enige uitzondering hierop is het locatietype GPS.

  1. Selecteer een type waar u gebruik van gaat maken in uw projecten en klik op Activeer.
  2. Herhaal stap 1 om andere types te activeren.

Rijwegsecties aanmaken

Als u gebruik gaat maken van het locatietype Rijweg, dan kunt u hier ook secties voor aanmaken. Dit gaat als volgt:

  1. Selecteer locatietype Rijweg.
  2. Klik op Nieuw in het detailoverzicht dat rechts verschijnt.
  3. Voer de Naam in van een sectie, zoals Redresseerstrook of Vluchtstrook.
  4. Klik op Opslaan.
  5. De sectie is opgeslagen.

U kunt meerdere secties aanmaken.

Frequenties

In de tab Frequenties kunt u frequentiegroottes configureren. Deze groottes worden gebruikt om aan te geven hoe vaak een werkpakketactiviteit uitgevoerd moet worden. Enkele veelgebruikte frequentiegroottes zijn stuk(s) en tijdseenheden, zoals uur, dag en week.

  1. Klik op Nieuw.
  2. Voer de Naam in van een grootte, zoals Dag, Maand, Stuk(s), Uur.
  3. Klik op Opslaan.
  4. De frequentiegrootte is opgeslagen.

U kunt meerdere frequentiegroottes aanmaken.

Projectfasen

Projectfasen worden gebruikt bij de opmaak van werkpakketten in de werkpakkettenboom. Werkpakketten kunnen worden toegewezen aan een projectfase. Dit is optioneel. Bij het aanmaken of bewerken van een fase kunt u iedere keer kiezen uit vier standaard projectfasen, namelijk Schets, Ontwerp/Engineer, Realisatie en Beheer & Onderhoud. Elke fase die u toevoegt dient voorzien te zijn van een Titel en een Afkorting.

  1. Klik op Nieuw.
  2. Voer een Titel in.
  3. Voer een Afkorting in.
  4. Kies een Standaard projectfase.
  5. Klik op Opslaan.
  6. De projectfase is opgeslagen.

Gebruikersinterface

In de tab Gebruikersinterface kunt u aangeven of de inhoud en de structuur van de objectenboom en de werkpakkettenboom in een project aanpasbaar dienen te zijn. De standaardconfiguratie is dat beide aanpasbaar zijn. Dit houdt in dat er wijzigingen aangebracht kunnen worden aan beide bomen. Objecten en werkpakketten kunnen toegevoegd, verplaatst, bewerkt en verwijderd worden. Als dit niet gewenst is voor een of beide bomen, vanwege een integratie met Relatics bijvoorbeeld, dan kan dat hier aangepast worden.

  1. Klik op Bewerken.
  2. Selecteer in het veld Objectenboom of de inhoud en structuur wel/niet aanpasbaar dient te zijn.
  3. Selecteer in het veld Werkpakkettenboom of de inhoud en structuur wel/niet aanpasbaar dient te zijn.
  4. Klik op Opslaan.

Onderstaande tabs zijn optioneel en worden alleen weergegeven als u hebt aangegeven gebruik te willen maken van deze functionaliteit.

Integratie

De projecten in Gappless kunnen gekoppeld worden aan externe systemen, zoals Relatics en Sharepoint. Hierdoor kan er data verstuurd worden vanuit Gappless naar een extern systeem en andersom. Als een project gekoppeld moet worden aan een extern systeem, dan kan er in Gappless voor dat project een Geheim aangemaakt worden in de tab Integratie. Met het aanmaken hiervan wordt een Integratie ID en een Sleutel (Client ID en Client Secret) gegenereerd. Deze worden gebruikt in het externe systeem, zodat er via Gappless Connect (de API) een koppeling tot stand gebracht kan worden.
Het aanmaken van een geheim kan ook op bedrijfsniveau gedaan worden. Het aangemaakte geheim wordt zowel op bedrijfsniveau als in het betreffende project getoond.

  1. Klik op Nieuw.
  2. Geef het nieuwe geheim een Omschrijving (bijv. de naam van het externe systeem).
  3. Zet de Status op Actief (standaard geselecteerd).
  4. Zet het Geheimtype op Projectgeheim (standaard geselecteerd).
  5. Klik op Opslaan.
  6. Een Integratie ID en een Sleutel (Client ID en Client Secret) worden nu gegenereerd.
  7. Klik op Sluiten.
  8. Het geheim is opgeslagen.

Automatisch exporteren

Hier stelt u in op welk moment registraties automatisch geëxporteerd dienen te worden.

  1. Klik op Bewerken
  2. Kies wanneer registraties automatisch geëxporteerd moeten worden.
  3. Kies een Documenttype.
  4. Klik op Opslaan.

Rapportage-templates

In de tab Rapportage-templates kunt u een template document voor het project selecteren. Deze templates worden beheerd op bedrijfsniveau. Als u hier een template selecteert, dan zullen alle PDF en Word exports die u in het project maakt van registraties gegenereerd worden volgens de opmaak van dit template.

  1. Klik op Bewerken.
  2. Selecteer een Rapportage-template.
  3. Klik op Opslaan.
  4. Het rapportage-template is opgeslagen.

Let op! Templates kunnen op meerdere locaties geselecteerd worden. Als er ook een template geselecteerd is op een andere locatie, zoals een projectactiviteit, dan zullen registraties die daaraan gerelateerd zijn op basis van dat template geëxporteerd worden.

Meldingen

In de tab Meldingen kunt u responseduren configureren. Een responseduur dient geselecteerd te worden tijdens het aanmaken van een melding in een project. Deze responseduur wordt automatisch opgeteld bij de startdatum van de melding waardoor er direct een deadline gegenereerd wordt. De responseduur is de tijd die de ontvanger van de melding heeft om ter plaatse te zijn en actie te ondernemen.

  1. Klik op Nieuw.
  2. Vul de Duur (een getal) in.
  3. Kies een Eenheid.
  4. Vink Urgent aan als dit van toepassing is op de Responseduur die u aanmaakt.
  5. Klik op Opslaan.
  6. De responseduur is opgeslagen.

U kunt meerdere responseduren aanmaken.

Sharepoint

Als de registraties van een project automatisch geëxporteerd dienen te worden naar uw Sharepoint omgeving, dan kunt u in deze tab aangeven in welke Sharepoint bibliotheek de PDF-bestanden van de registraties opgeslagen moeten worden. Dit doet u door het invullen van de URL van de Sharepoint Site en de naam van de documentenbibliotheek.

  1. Klik op Bewerken.
  2. Voer de URL van de Sharepoint Site in (verplicht).
  3. Voer de naam van de Documentenbibliotheek in (verplicht).
  4. Vink Ingeschakeld aan.
  5. Klik op Opslaan.

Voor meer informatie over bovenstaande items gaat u naar het artikel Het webportaal > Projectniveau > Mijn projecten > Configuratie.

Ga door naar de volgende stap Objecten aanmaken.